maandag 14 september 2015

Tranentijd

Er is niemand die het ontzettend fijn en gezellig vindt om een potje te gaan zitten janken. Ik ben daar de overtreffende trap van. Ik haat het als ik moet huilen. Mijn hele gezicht wordt rood, mijn mond vertrekt, negen van de tien keer sijpelt er wat snot uit mijn neus en ik zie er gewoon niet uit. Mijn keel gaat er pijn van doen, ik raak regelmatig een lens kwijt en mijn ogen voelen nog uren alsof ik er met een vinger in heb zitten prikken. Het liefst huilde ik helemaal nooit, maar dat is geen doen. Dus heb ik er een levensmissie van gemaakt dat zo min mogelijk mensen me zien huilen.

Tot nu toe werkte dat best. De mensen die het dichtst bij me staan, zoals mijn moeder, mijn beste vriendin en mijn lief, hebben me natuurlijk weleens zien huilen. Maar de hoeveelheid mensen buiten die kring viel op één hand te tellen. Dat had ik graag zo willen houden. Maar als je in therapie gaat, veranderen de regels.

Ik had een heel goede janktactiek. Zodra ik een huilbui op voel komen, verstop ik me in het toilet (al dan niet met een smoes over een verkeerd zittende lens). Er is genoeg toiletpapier voor al mijn tranen en mijn snot. Zo stil mogelijk jank ik mezelf leeg. Daarna blijf ik nog even zitten om mijn ogen weer hun normale kleur te laten krijgen, controleer mijn make-up en werk die bij waar nodig, en ga met een grote nepglimlach terug het leven in. Ik was van plan om die tactiek voort te zetten in therapie. Ons gebouw heeft ook toiletten, dus dat moest lukken. Ik was alleen even vergeten dat je bij therapie een hele avond over je diepste gevoelens en angsten praat en dat de tranen er dan soms sneller zijn dan de toiletrol. Toch was het me tot nu toe gelukt om de tranen te beperken tot een paar vallende druppels, die ik dan snel wegveegde. De rest jankte ik er in bed wel uit.

En toen hadden we een oefening bij PMT met stootkussens. Ik was best vrolijk en had niet zoveel zin om met mijn gevoelens te sparren, maar ik deed toch mee. Groepsgenoot Lies hield het kussen aan de banden omhoog en ik mepte er halfhartig tegenaan. 'Kom op Sofie!' riep Lies. 'Je kunt echt wel beter! Waar sla je nu eigenlijk tegenaan?' Ik haalde mijn schouders op. 'Doe anders alsof het je eetstoornis is. Geef hem ervan langs!' Ik begon harder te slaan en na een paar stevige hengsten begon ik totaal uit het niets te huilen.

Het was niks zoals ik eerder had gehad. Het gevoel in mijn keel was er niet, ik voelde geen beginnende loopneus, geen eerste kriebelende traan. Ik was gewoon van nul tot honderd totaal over mijn toeren, met gierende uithalen en dikke tranen van een enorm verdriet dat ik niet precies kon benoemen. Waarom ben ik in godsnaam aan het janken, vroeg ik me huilend af. Ik had geen idee. Ik was gewoon ineens zó vreselijk verdrietig dat ik mezelf niet meer in de hand had.

Dat is in wezen geen enorm probleem, zeker in een therapieomgeving. Het vervelende was alleen dat het niet echt ophield. De rest van het PMT-uur zat ik aan de zijlijn met een doos tissues naast me. Ik ging tijdens groepstherapie even naar de wc voor een extra janksessie. In de trein naar huis draaide ik mijn gezicht naar het raam zodat niemand de tranen langs mijn wangen zag glijden. Mijn kussen kreeg die nacht een hele nieuwe wasbeurt van zout tranenwater. En de volgende ochtend barstte ik elke keer dat ik probeerde op te staan om naar school te gaan, in janken uit. Mijn moeder zag het een tijdje hoofdschuddend aan en verbood me naar school te gaan.

Ik haat huilen. Ik wil het niet. Maar het lijkt erop dat ik even niet anders kan.

In deze schrijfsels wordt teruggegrepen naar gebeurtenissen van een tijdje geleden. In dit geval juni 2015.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten